-
1 remember
v. zich herinneren, onthouden, denken aan[ rimmembə]1 (zich) herinneren ⇒ onthouden, van buiten kennen; denken aan/om♦voorbeelden:remember to post that letter • vergeet niet die brief te postenI can't remember posting that letter • ik kan me niet herinneren dat ik die brief heb gepostII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 remember the guide! • vergeet de gids niet!〈 informeel〉 I'll give him something to remember me by • ik zal hem eens iets geven dat hem zal heugen 〈 bijvoorbeeld pak slaag〉 -
2 I don't remember
-
3 rien
rien1 [rjẽ]〈m.; ook bijwoord, v.〉♦voorbeelden:comme un rien • alsof het niets is¶ 〈ook v.〉 un(e) rien du tout • nietsnut, vent, vrouw van niets; lor————————rien2 [rjẽ]♦voorbeelden:ce n'est rien • het is niets, het valt wel meeil n'en est rien • er is niets van waarcela ne fait rien • dat geeft nietson n'y peut rien • daar, er is niets aan te doenje ne sais rien • ik weet van nietsça ne sert à rien • dat dient nergens toe, dat is zinloos〈 in casino〉 rien ne va plus • rien ne va plus, niets telt meerplus rien • niets meerrien à dire • daar valt niets tegen in te brengenrien d' étonnant si • helemaal niet zo vreemd datcela n'a rien d' impossible • dat is helemaal niet onmogelijkelle n'a rien d' une ingénue • zij heeft niets van het onschuldige jonge meisjeavoir l'air de rien • er heel onschuldig uitzienavoir un petit bobo de rien du tout • een heel klein wondje hebbenune fille de rien • een sletcomme si de rien n'était • alsof er niets aan de hand wasJe vous remercie. De rien • Dank u wel. Geen dank, tot uw dienstil ne s'agit de rien de moins que • het gaat om niets meer of minder danrien de tel • niets is er zo goedrien du tout • helemaal nietsen rien • in wat dan ook, waar dan ook inc'est pour rien! • dat is voor niets!comme rien • alsof het niets isil n'a rien que son salaire • hij heeft alleen zijn salarisc'est deux fois, trois fois rien • het stelt niets voorc'est cela ou rien • het is kiezen of delen————————rien3 [rjẽ]♦voorbeelden:1. m1) kleinigheid2) een beetje2. pron -
4 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
5 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden: -
6 pas
pas1 [paa]〈m.〉1 pas ⇒ schrede, (voet)stap, (voet)spoor2 tred ⇒ gang, loop3 pas ⇒ doorgang, engte, drempel♦voorbeelden:faire les cent pas • ijsberensalle des pas perdus, les pas perdus • grote halallonger, presser le pas • sneller gaan lopen, 't tempo verhogen, zich haastenarriver sur les pas de qn. • vlak na iemand aankomendoubler le pas • zijn pas versnellenétalonner son pas • zijn passen afmetenmarcher sur les pas de qn. • iemand (na)volgenmarquer le pas • pas op de plaats makenmettre qn. au pas • iemand in het gareel laten lopenne pas quitter qn. d'un pas • voortdurend achter iemand aan lopenretourner, revenir sur ses pas • op zijn schreden terugkeren, een andere koers inslaanà deux, quatre pas (d'ici) • vlakbij, (hier)naastà pas comptés • met afgemeten passenavancer à grands pas • grote vooruitgang boeken, met rasse schreden vooruit gaanà pas de loup • op de tenen (sluipend), heel zachtjespas à pas • stapje voor stapje, voorzichtig aancela ne se trouve pas dans, sous le pas d'un cheval • dat ligt niet voor 't oprapen, dat groeit iemand maar niet op de rugpas de l'oie • ganzenpas, paradepasà pas de tortue • met een slakkengangetjeà pas de velours • zachtjes sluipendau pas • in de pas, stapvoetsau pas de course, au pas de gymnastique • in looppasse mettre au pas • zich schikken, zich aanpassenrouler au pas • stapvoets rijdende ce pas • direct, nu meteen, stante pedepas de (la) porte • drempelêtre dans un mauvais pas • zich in een lastig parket bevindentirer qn. d'un mauvais pas • iemand uit de puree helpencéder le pas à qn. • iemand laten voorgaanprendre le pas sur qn. • voor iemand uitlopen, iemand achter zich laten 〈 ook figuurlijk〉sauter, franchir le pas • de sprong wagen; stervenpas de vis • spoed, schroefgang————————pas2 [paa]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 si c'est pas malheureux! • wat erg!, erg is dat!pas mal de • heel watne pas, ne … pas • nietpas plus que lui • evenmin als hij, niet meer dan hijpas du tout • helemaal nietpas un(e) • geen enkele, niemandcomme pas un • als geen anderil ne sait pas parler • hij kan niet sprekenil sait ne pas parler • hij weet z'n mond te houden1. m1) pas, voetstap2) tred, loop3) doorgang, engte, drempel2. advniet, geen -
7 life
n. "Life", Amerikaans maandblad gespecialiseerd in fotopers[ lajf] 〈meervoud: lives〉♦voorbeelden:1 〈 benaming voor〉 leven ⇒ bestaan; levendigheid; bedrijvigheid; levensduur/tijd; levensbeschrijving/verhaal♦voorbeelden:a matter of life and death • een zaak van leven of doodmake life easy • niet moeilijk doeneveryday life • het leven van alledag〈 informeel〉 you (can) bet your life • nou en of!, wat dacht je!save someone's life • iemands leven reddenstart life • geboren wordentake one's (own) life • zelfmoord plegentake someone's life • iemand om het leven brengenfor life • voor het leven, levenslangfor the life of me I couldn't remember it • al sla je me dood, ik weet het echt niet meerrun for one's life • rennen voor je levenpainted from life • naar het leven geschilderdthe other life • het leven hiernamaalsthis is the life! • dit is/noem ik nog eens leven!this life • dit (aardse) leven〈 spreekwoord〉 while there is life there is hope • zolang er leven is, is er hoopescape with life and limb • het er levend afbrengenthe life (and soul) of the party • de gangmaker van het feestbreathe life into a party • een feest opvrolijken/verlevendigenstart life • zijn carrière beginnenhis records/stamps are his life • zijn platen/postzegels zijn zijn lust en zijn leven -
8 dire
dire1 [dier]〈m.〉♦voorbeelden:au(x) dire(s) de, selon le(s) dire(s) de • volgens————————dire2 [dier]4 opzeggen ⇒ voordragen, voorlezen♦voorbeelden:que veut dire cette phrase? • wat betekent deze zin?vouloir dire • bedoelenceci dit • na dit te hebben gezegden dire de belles • gekke dingen zeggenson visage me dit qc. • zijn gezicht komt me bekend vooron dit que • het gerucht doet de ronde datc'est moi qui vous le dis • dat verzeker ik uà qui le dites vous? • zeg dat wel!ne rien dire qui vaille • niets goeds voorspellenrien à dire, il n'y a pas à dire • daar valt niets tegen in te brengenc'est tout dire • daarmee is alles gezegdpour tout dire • in één woordtu l'as dit! • gelijk heb je!pour ainsi dire, autant dire • als het wareaussitôt dit que fait, aussitôt dit, aussitôt fait • zo gezegd zo gedaanvous avez beau dire • al je argumenten ten spijtc'est beaucoup dire • dat is overdrevenil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar het isje vous l'avais bien dit • ik had je gewaarschuwdc'est bientôt, vite dit • dat is gemakkelijk gezegddites donc • zeg(cela) soit dit en passant • dit terzijdecela en dit long • dat zegt genoegpour mieux dire • beter nogdire pis que pendre de qn. • erg kwaad spreken over iemandproprement dit • eigenlijkvous m'en direz tant! • zit dat zó!, u kunt me nog meer vertellen!à vrai dire • eigenlijksoit dit entre nous • onder ons gezegdsans mot dire • in stiltecela va sans dire • dat spreekt vanzelfil ne sera pas dit que • ik zal niet dulden datc'est dire si • je ziet hoe(zeer)qui l'eût dit? • wie had dat gedacht?et dire que • en dan te bedenken daton dirait que • het lijkt wel of4 dire la messe • de mis zeggen, lezen1 bij, tot zichzelf zeggen, denken♦voorbeelden:1. mbewering, oordeel2. v1) zeggen2) bevelen3) besluiten4) denken, menen5) voordragen6) weergeven3. se direv1) bij/tot zichzelf zeggen3) zich noemen -
9 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
10 que
que1 [kə]1 die, dat ⇒ welke♦voorbeelden:malheureux que je suis! • ongelukkige die ik ben!Il est grandiose. Que tu dis! • Hij is fantastisch. Dat zeg jíj!que je sache • voor zover ik weetII 〈 vragend voornaamwoord〉1 wat?♦voorbeelden:1 qu'est-ce que la vérité? • wat is de waarheid?ne plus savoir que dire • niet meer weten wat te zeggenqu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?qu'est-ce que c'est qu'ils veulent? • wat willen ze?que faire? • wat te doen?que fais-tu?, qu'est-ce que tu fais? • wat doe je?————————que2 [kə]〈 bijwoord〉1 〈 formeel〉waarom?♦voorbeelden:1 que n'es-tu ici? • waarom ben je er niet?2 que de fois • hoeveel keer, hoe vaakque de monde! • wat een mensen!————————que3 [kə]〈 voegwoord〉1 dat3 〈 na bepaalde uitdrukkingen〉of9 〈 niet vertalen〉♦voorbeelden:1 c'est que • dat is, dat komt omdatc'est alors que • toen3 à peine … que • nauwelijks … ofje dis que non • ik zeg van neeoh! que oui • nou en ófje crois que oui • ik geloof van welque si • jawel, jazeker9 quel beau pays que la France! • wat is Frankrijk een mooi land!est-ce que tu es malade? • ben je ziek?si j'étais que de vous • als ik u was1. pron1) die, dat, welke2) wat, hetgeen3) wat?2. adv 3. conj1) dat2) dan3) opdat4) voordat5) [+ne] slechts6) indien -
11 bout
bout [boe]〈m.〉3 stukje ⇒ eindje, deeltje♦voorbeelden:1 manger du bout des dents • met lange tanden eten, kieskauwenrire du bout des dents, des lèvres • flauwtjes lachensavoir, connaître qc. sur le bout du doigt • iets op z'n duimpje kennenavoir de l'esprit jusqu'au bout des doigts, des ongles • heel geestig zijnbout filtre • filtermondstukavoir un mot sur le bout de la langue • een woord voor op de tong hebben liggenparler du bout des lèvres • prevelenle bout du nez • het topje van de neusse laver le bout du nez • een kattenwasje doenne pas voir plus loin que le bout de son nez • niet verder kijken dan zijn neus lang ismener qn. par le bout du nez • iemand naar zijn pijpen laten dansenle bout de l'oreille • het tipje van het oormontrer le bout de l'oreille • zich verradenle bout du sein • de tepeltenir le bon bout • op de goede weg zijnjoindre les deux bouts • de eindjes aan elkaar knopenbout à bout • tegen elkaar aanmettre bout à bout • aaneenvoegenpousser qn. à bout • iemand razend, radeloos makenà tout bout de champ • om de haverklaptirer à bout portant • van heel dichtbij schietend' un bout à l'autre • van het begin tot het eindede bout en bout • van het begin tot het eindeon ne sait par quel bout le prendre • je weet niet hoe je met hem om moet gaanêtre à bout de nerfs • op zijn van de zenuwenêtre à bout • ten einde raad zijnmener à bout • tot een goed einde brengenma patience est à bout • mijn geduld is opvenir à bout de qc. • iets klaarspelen, bolwerkenvenir à bout d'un travail • een karwei klarenvenir à bout de qn. • iemands weerstand brekenau bout de • aan het einde van, na afloop van, na〈 figuurlijk〉 au bout du compte • per slot van rekening, tenslottejusqu'au bout des ongles • door en door, op-en-topaller jusqu'au bout • tot het uiterste (door)gaan, doorzetten〈 film〉 bout d'essai • screentest, proefopnameun bout d'homme • een klein mannetjeun bout de lettre • een kort briefjeun bon bout de temps • een flinke tijdfaire un bout de toilette • een kattenwasje doendu bout des doigts • héél voorzichtigm1) einde2) uiteinde, top, punt3) afloop, verloop4) stukje, eindje -
12 has-been
n. ouderwets (Informeel), uit de tijd; iemand die langer populair is; iemand die niet meer in het nieuws komt of niet het onderwerp van gesprek is (Bv; "Ik weet niet wie de tweede gast was - hij is een achterhaalde televisieacteur wiens naam ik niet ken")1 iemand die/iets dat heeft afgedaan ⇒ achterhaald iets/iemand -
13 certain
certain [sertẽ]〈bijvoeglijk naamwoord en onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:preuve certaine • doorslaand bewijsce n'est pas certain • dat staat niet vastle certain • het zekerepréférer le certain à l'incertain • het zekere voor het onzekere nemenun certain nombre de personnes • een aantal mensencertaines personnes • sommige mensen, sommigen1. adj1) zeker, vast(staand)2) bepaald, zeker2. certainsadj pl -
14 überfragen
-
15 age
n. leeftijd; periode; generatie--------v. ouder wordenage1[ eedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be your age! • doe niet kinderachtig!be/come of age • meerderjarig zijn/wordenlook one's age • er zo oud uitzien als men iswhat is your age? • hoe oud ben je?at the age of ten • op tienjarige leeftijdin his (old) age • op zijn oude dagten years of age • tien jaar oudbe of an age to do something • oud genoeg zijn om iets te doenunder age • minderjarig, te jonghis back was bent with age • zijn rug was krom van ouderdomyou've been ages • je bent vreselijk lang weggebleven¶ age of consent • meerderjarigheid; leeftijd 〈 vooral van meisje〉 waarop je met iemand naar bed mag————————age2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen verouderen, oud(er) maken -
16 da
da1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 da haben wirs! • daar heb je het nou!da sind wir! • daar zijn we dan!da wären wir! • daar zijn we dan!ist noch Butter da? • is er nog boter?es war niemand da • er was niemand (thuis, aanwezig)ihre alten Bekanten sind nicht mehr da • (a) haar oude kennissen zijn er niet meer; (b) haar oude kennissen zijn doodda drüben • daargindsda und da • daar en daar2 ein noch nie da gewesener Erfolg • een uniek, weergaloos succesalles schon mal da gewesen • niets nieuws onder de zonhaben wir da gelacht! • wat hebben we toen toch gelachen!von da an • van toen af (aan)4 wer da meint, dass … • wie (nou) meent dat …————————da2〈 voegwoord〉1 daar, omdat♦voorbeelden:1 jetzt, da ich weiß, dass … • nu ik weet dat …2 zu der Zeit, da man … • in de tijd dat, toen men … -
17 for the life of me I couldn't remember it
for the life of me I couldn't remember ital sla je me dood, ik weet het echt niet meerEnglish-Dutch dictionary > for the life of me I couldn't remember it
-
18 better
adv. beter; op een betere manier--------n. beter, iets wat de voorkeur heeft--------v. verbeterenbetter1[ bettə]♦voorbeelden:1 listen to the advice of your elders and betters • luister naar de raad van mensen die ouder en wijzer zijn dan jijJohn's my better at tennis • John tennist beter dan ik1 wat beter/gunstiger/wenselijker enz. is ⇒ verbetering♦voorbeelden:his emotions got the better of him • hij werd door zijn emoties overmandget the better of something • voordeel halen uit ietsthink (all) the better of someone for • een hogere dunk van iemand krijgen vanwege————————better2〈in betekenis I vergrotende trap van good; in betekenis II vergrotende trap van well〉1 beter♦voorbeelden:do something against one's better judgement • iets tegen beter weten in doenbetter luck next time! • volgende keer beter!he is little better than a thief • hij is nauwelijks beter/meer dan een diefon the better side of forty • nog geen veertigI'm none the better for it • ik ben er niet beter van gewordenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 hersteld ⇒ genezen, beter————————better3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————better4〈bijwoord; vergrotende trap van well〉1 beter2 meer♦voorbeelden:teachers are better off than we • leraren hebben het beter dan wijbetter than six • meer dan zes -
19 to
adv. aan; naar; voor; een toost--------prep. aan; naar; om; ondanksto1[ toe:] 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:pace to and fro • ijsberenhe put his signature to • hij zette zijn handtekening erop→ come to come to/————————to2♦voorbeelden:pale to clear blue • bleek tot hel blauwcovered up to his chin • tot de kin bedekthurry to church • zich naar de kerk haastenhis money went to clothes • zijn geld besteedde hij aan klerento her dismay • tot haar ontzettingsing hymns to God • hymnen zingen voor Goddrink to her health • op haar gezondheid drinkenit seemed strange to John • het kwam John vreemd voorshe held the letter to the light • ze hield de brief tegen het lichtloyal to a man • stuk voor stuk trouwto my mind • volgens mijturn to your right • sla rechtsaftravel to Rome • naar Rome reizengo to sea • zee kiezenfrom bad to worse • van kwaad tot ergerhe kept it to himself • hij hield het voor zichwe beat them eleven to seven • we hebben ze met elf tegen zeven verslagenthis is nothing to the capital • dit is niets vergeleken bij de hoofdstadsuperior to synthetic fabric • beter dan synthetische stofJack had eight marbles to Bill's forty • Jack had slechts acht knikkers tegenover Bill, die er veertig hadcompared to Jack • vergeleken bij Jackhe wrote music to his lyrics • hij schreef muziek bij zijn tekstenhe sang to the music • hij zong op de muziek/met de muziek meea disaster to the nation • een ramp voor het volktrue to nature • natuurgetrouwdifferent to Philip's • verschillend van die van PhilipI'm new to the place • ik ben hier nieuwmade to size • op maat gemaaktsweeten to taste • zoeten naar smaakto the present day • tot op hedenpaid to the day • stipt betaaldstay to the end • tot het einde blijvenfrom week to week • van week tot week5 son to Mr Boswell • de zoon van dhr. Boswellthe key to the house • de sleutel van het huisthere's more to the story • het verhaal is nog niet afthere's more to it • er zit meer achter————————to31 〈 vaak onvertaald〉te2 〈 vaak onvertaald〉dat/het♦voorbeelden:I don't want to apologize • ik wil mij niet verontschuldigenthe plane took off (only) to crash two minutes later • het vliegtuig steeg op en/maar stortte twee minuten later neer/ 〈 substandaard ook〉I'd like to apologize, but I don't know how to • ik zou graag mijn verontschuldigingen aanbieden, maar ik weet niet hoe om twee minuten later neer te storten -
20 up
adj. wakker; staand--------adv. boven--------n. helling, opgang; stijging--------v. (plotseling) de hoogte in jagen, verhogenup1♦voorbeelden:¶ ups and downs • wisselvalligheden, voor- en tegenspoed〈 informeel〉 on the up-and-up • 〈 voornamelijk Brits-Engels〉gestaag stijgend/vooruitgaand; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉eerlijk, openhartig————————up21 omhoog- ⇒ op-, opgaand♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 (om)hoog ⇒ hoger(geplaatst), op, rechtstaand2 op ⇒ uit bed, wakker5 gestegen9 om ⇒ op, voorbij♦voorbeelden:that matter is up for discussion • die zaak is voor discussie vatbaar9 time's up • de/je tijd is om/verstreken10 be well up in/on • veel afweten van, goed op de hoogte zijn vanI'm not up on this subject • ik weet geen snars van dit onderwerp af¶ what's up? • wat gebeurt er (hier)?up and about/around • weer op de been, (druk) in de weer♦voorbeelden:1 the road up • de weg omhoog/naar boven————————up3〈 upped〉♦voorbeelden:1 she upped and left • zij vertrok plotseling/zomaar1 (plotseling) de hoogte in jagen ⇒ verhogen, (abrupt) doen stijgen♦voorbeelden:————————up4[ up] 〈bijwoord; vaak predicatief〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉 omhoog ⇒ op, naar boven, sterker, hoger, meer, verder 〈enz.〉, op-, uit-2 te voorschijn ⇒ zichtbaar, voor, uit-, over-4 〈 plaats of richting〉in/naar ⇒ 〈 Brits-Engels in het bijzonder〉 in/naar de universiteit(sstad)/Londen♦voorbeelden:hands up! • handen omhoog!face up • met de bovenkant omhoogup the republic • leve de republiekcome up for air • aan de oppervlakte komen om lucht te happenhelp her up • help haar opstaanlive up in the hills • boven in de bergen wonenpuffed up • opgeblazensail up against the wind • tegen de wind in zeilenshe tore up the flowers • ze rukte de bloemen uit de grondturn up the music • zet de muziek harderhe went up north • hij ging naar het noordenup and down • op en neer, heen en weerup through history • door heel de geschiedenis heenup till/to now • tot nu toeup to and including • tot en metsums of up to sixty pounds • bedragen tot zestig pondfrom £4 up • vanaf vier pondfrom then on up • van dan af aanchildren from six years up • kinderen van zes jaar en ouderown up • bekennenit will turn up • het zal wel aan het licht komendrink up • drink je glas uitall sold up • helemaal uitverkochtup and down • overalI don't feel up to it • ik voel er mij niet toe in staat————————up5〈 voorzetsel〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ boven in/op, omhoog♦voorbeelden:up the coast to Edinburgh • langs de kust omhoog naar Edinburghit's up the coast from here • het is hier vandaan verder langs de kustup (the) river • stroomopwaartsup the stairs • de trap opup the street • verderop in de straatup the valley • (verder) het dal in¶ up and down the country • door/in het gehele land→ yours yours/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Meer — 1. Auch das Meer schlägt aus, wenn der Frühling kommt, aber am Tanz merkt man, wie die Blüten sind. – Altmann V. 2. Auf dem Meer vnd im Kriege lesst sichs nicht zweimal vmbwerffen. – Petri, II, 23. 3. Auf dem Meere gibt es keine Herren. – Bertram … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wissen — 1. A Niada woas, wou n da Schuig druckt. (Steiermark.) – Firmenich, II, 765, 21. Ein jeder weiss, wo ihn der Schuh drückt. 2. Ach gott, wie gerne ich wissen wolt, wem ich auf erden vertrawen solt. Wenn einer zu mir spricht: Gott grüsse dich! so… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wein — 1. Abgelegener Wein macht ungelegene Köpfe. 2. Allezeit Wein oder Wasser trinken ist nicht lustig. – Froschm., BVI. 3. Allkant Wein ist mein Latein, wirfft den Bawren vber die Zäun vnd stosst die Burger an die Schienbein. – Fischart, Gesch., in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon